Verzoeker had met terugwerkende kracht recht op een WAO-uitkering. Een deel van zijn WAO-recht diende verrekend te worden met een eerder ontvangen WW- en WWB-uitkering. Na verrekening had verzoeker nog recht op een nabetaling. Op deze nabetaling paste het UWV een bijzonder loonheffingstarief toe. Dit diende het UWV te doen volgens de geldende fiscale wet- en regelgeving. Het UWV hanteerde echter het hoogste bijzonder loonheffingstarief, terwijl de hoogte van het tarief afhankelijk is van de hoogte van het jaarloon.
Verzoeker klaagde er bij de Nationale ombudsman over dat het UWV het hoogste bijzonder loonheffingstarief op zijn WAO-nabetalingen toepaste.
Uit onderzoek door de Nationale ombudsman bleek dat het UWV in zijn systeem bij de berekening van het jaarloon een onjuiste berekeningsmethode hanteerde. Bij het bepalen van de hoogte had het UWV de met de WW en de WWB te verrekenen bedragen meegenomen. Hierdoor had verzoeker volgens de berekeningsmethode een enorm hoog jaarloon, terwijl dit in werkelijkheid niet een realistisch jaarloon was. Hierdoor paste het UWV ten onrechte het hoogste bijzondere loonheffingstarief toe op de nabetaling. Het UWV gaf aan dat het de te verrekenen bedrag niet in de berekening had moeten meenemen, maar dat het systeemtechnisch niet mogelijk bleek te zijn om handmatige wijzigingen in de berekening aan te brengen.
Hiermee had het UWV in strijd gehandeld met het vereiste van adequate organisatorische voorzieningen. De Nationale ombudsman achtte de onderzochte gedraging niet behoorlijk.