Verzoeker en zijn echtgenote startten op 3 oktober 2003 een procedure om een buitenlands kind te adopteren. Verzoeker was toen tweeënveertig jaren oud. De minister van Justitie verzocht de Raad voor de Kinderbescherming vervolgens om een gezinsonderzoek in te stellen naar de bijzondere geschiktheid van het echtpaar voor de verzorging en opvoeding van een ouder buitenlands kind, met behulp van het daartoe ontwikkelde IBO-profiel.
Verzoeker en zijn echtgenote klaagden onder meer over de wijze waarop de Raad vervolgens een rapport had opgesteld. Verzoeker klaagde er in dit verband met name over dat de Raad in het rapport de risicofactoren voor adoptie onvoldoende had gemotiveerd en geconcretiseerd, in het rapport de onderzoeksvraag over extra pedagogische mogelijkheden niet had behandeld, in het rapport nauwelijks protectieve factoren had genoemd, en de conclusie van het rapport onvoldoende had onderbouwd.
De Nationale ombudsman overwoog dat de Raad zijn onderzoeksvraag negatief had geformuleerd en tijdens het onderzoek naar de geschiktheid van verzoeker en zijn echtgenote eerst had gekeken naar de risicofactoren. De redenering hierachter was dat als de risicofactoren zodanig waren dat de protectieve factoren deze niet meer zouden kunnen opheffen, het onderzoeken van deze factoren overbodig zou zijn. Deze redenering was echter niet juist.
Omdat werd onderzocht vanuit het 'nee-tenzij principe', behoorde de Raad ervan uit te gaan dat de minister de beginseltoestemming niet verleent, tenzij er sprake is van bijzondere omstandigheden. De risicofactoren behoefden dan ook niet meer uitputtend te worden onderzocht om tot een negatief advies te komen. Er diende voornamelijk te worden gezocht naar de bijzondere omstandigheden die zijn omschreven in artikel 2 van de richtlijnen opneming buitenlandse kinderen ter adoptie 2000. Slechts de risicofactoren die van invloed waren op eventueel gevonden bijzondere omstandigheden hadden in samenhang daarmee moeten worden benadrukt. Nu in de conclusie van het rapport de nadruk was gelegd op risicofactoren, waardoor de Raad niet meer toekwam aan eventuele geschiktheid, was de conclusie in het rapport niet op juiste wijze opgebouwd en onderbouwd, en kon verzoeker worden gevolgd in zijn stelling dat de conclusie, met daarin de risicofactoren, niet juist was gemotiveerd. Ook had zeker aandacht moeten worden besteed aan de onderzoeksvraag over extra pedagogische mogelijkheden.
De Raad handelde in strijd met het motiveringsvereiste. De Nationale ombudsman achtte de onderzochte gedraging niet behoorlijk.
Overige klachtonderdelen:
bejegening tijdens gesprekken
behandelingsduur onderzoek