Na afloop van de voetbalwedstrijd Roda JC-Vitesse op 9 mei 2004, kwam het op een gegeven moment tot ongeregeldheden tussen de Roda-supporters en ambtenaren van het regionale politiekorps Limburg Zuid hetgeen uiteindelijk mede tot de aanhouding van verzoeker heeft geleid.
Verzoeker klaagde erover dat hij zonder voorafgaande waarschuwing was aangehouden, maar ook over de wijze waarop dit was gebeurd, namelijk met behulp van een diensthond.
De Nationale ombudsman oordeelde dat de aanhouding van verzoeker niet behoorlijk was geweest. Dit omdat het eerder aan de gehele groep supporters gegeven bevel zich te verwijderen, daarvoor niet als grondslag had kunnen dienen omdat de situatie daarna weer enigszins onder controle was en vervolgens door de aanhouding van een andere voetbalsupporter een nieuwe situatie was ontstaan. Verzoeker had in die nieuwe situatie opnieuw gesommeerd moeten worden zich te verwijderen en vervolgens persoonlijk gewaarschuwd moeten worden dat bij het niet opvolgen van dat bevel, aanhouding zou volgen. Met de aanhouding was dan ook in strijd gehandeld met het verbod van onrechtmatige vrijheidsontneming.
Verder oordeelde de Nationale ombudsman dat de inzet van de politiehond ook niet juist was geweest omdat daartoe direct werd overgegaan, terwijl van verzet geen sprake was, niet eerst was geprobeerd verzoeker met fysieke kracht tegen te houden en hij voor de inzet van de hond ook niet was gewaarschuwd. Met deze inzet was verzoekers recht op onaantastbaarheid van het lichaam dan ook geschonden. De Nationale ombudsman gaf de korpsbeheerder in overweging zijn afwijzende besluit op het verzoek om schadevergoeding te heroverwegen.