Verzoeker woont in Nederland en is in dienst bij een Luxemburgse werkgever. Op zijn in Nederland belaste loon worden Luxemburgse "cotisations sociales" (bijdrage voor de werknemersverzekeringen) ingehouden. Deze bijdragen werden voor de inkomstenbelasting 2003 niet in aftrek toegelaten. De Belastingdienst oordeelde namelijk dat artikel 11, lid 1, letter f, Wet op de loonbelasting 1964 daarop niet van toepassing was. Het gerechtshof Amsterdam oordeelde op 15 november 2006 ten aanzien van een andere belastingplichtige dat de aanspraken uit de cotisations sociales deels vergelijkbaar zijn met die uit hoofde van de Ziektewet. Op praktische gronden werd dit gedeelte gesteld op vijftig procent. De aanslag 2003 van verzoeker stond toen al onherroepelijk vast. De Belastingdienst wees een verzoek om vermindering onder verwijzing naar paragraaf 9 van het Besluit van 25 maart 1991 (het Besluit) af.
Verzoeker klaagde over de afwijzing van het verzoek om vermindering van de aanslag inkomstenbelasting 2003. Hij stelde dat geen sprake was van "nieuwe jurisprudentie"als omschreven in rapport 1997/435 van de Nationale ombudsman.
De Nationale ombudsman oordeelde dat de uitspraak van het gerechtshof leidde tot meen gunstiger wetstoepassing dan was toegepast bij het opleggen van de aanslag aan verzoeker en dat paragraaf 9 van het Besluit mitsdien van toepassing was. De Nationale ombudsman overwoog dat nieuwe elementen zoals bedoeld in het aangehaalde rapport niet alleen zijn een andere interpretatie van de wettelijke bepalingen dan de tot dan toe gehanteerde, maar ook kunnen bestaan uit een correctie op een tot dan toe gehanteerde onjuiste wetstoepassing.
De NATIONALE OMBUDSMAN concludeerde dat de Belastingdienst het vereiste van rechtszekerheid niet had geschonden en dat de klacht niet gegrond was.