Verzoeker had van het UWV in maart 2004 een beslissing op zijn bezwaarschrift ontvangen, waarmee zijn bezwaar gegrond werd verklaard en waarin het UWV de toezegging deed dat verzoeker een hernieuwde terugvorderingsbeslissing zou krijgen.
Verzoeker klaagde er bij de Nationale ombudsman over dat het UWV Alkmaar hem geen hernieuwde terugvorderingsbeslissing heeft doen toekomen.
Uit het onderzoek door de Nationale ombudsman bleek dat het UWV ondanks verscheidene verzoeken van verzoeker om een nieuwe terugvorderingsbeslissing te krijgen tot in september 2007 geen nieuwe beslissing had afgegeven. Wel had het UWV verzoeker aanmaningen gestuurd met daarin bedragen onder voorbehoud, die verzoeker zou moeten terugbetalen. In deze aanmaningen werd verzoeker gedreigd met beslaglegging of inschakeling van de deurwaarder. Eind november 2007 gaf het UWV alsnog een hernieuwde terugvorderingsbeslissing af. Hieruit bleek echter dat verzoeker ook nog recht had op een nabetaling van het UWV. Uiteindelijk hoefde verzoeker niet aan het UWV te betalen, maar kreeg hij nog geld van het UWV.
Hiermee had het UWV in strijd gehandeld met het vereiste van rechtszekerheid. De Nationale ombudsman achtte de onderzochte gedraging niet behoorlijk.