Verzoekster heeft op haar verzoek in 2003 een voorlopige teruggaaf van inkomstenbelasting ontvangen van € 1.757. Nadat zij voor dat jaar aangifte heeft gedaan, heeft de Belastingdienst in november 2005 een te betalen aanslag opgelegd van € 4.215. Verzoekster vroeg om kwijtschelding. De Belastingdienst wees het verzoek op drie beleidsgronden af: verzoekster had ten onrechte om voorlopige teruggaaf verzocht, zij had in 2004 een auto gekocht en zij kon de aanslag voor een deel betalen. Verzoekster verkocht haar auto, die ze vier maanden bezat, voor € 350 en ging tegen de afwijzing in beroep bij de directeur. De directeur wees het verzoek op dezelfde gronden af.
Verzoekster klaagde erover dat de Belastingdienst noch de directeur kwijtschelding heeft verleend voor het bedrag van € 4.215.
De Nationale ombudsman overwoog dat de Belastingdienst bij de beoordeling van kwijtscheldingsverzoeken gebonden is aan het invorderingsbeleid. Volgens dat beleid kon de Belastingdienst het verzoek - ook in de ogen van de Nationale ombudsman - terecht afwijzen voor zover het gaat om het bedrag van de onterecht ontvagen voorlopige teruggaaf (€ 1.757) en het bedrag dat verzoekster zonder bezwaar kan betalen (€ 76,80).
Voor het resterende deel valt de beoordeling echter anders uit. Tijdens het onderzoek kwam naar voren dat de Belastingdienst ten onrechte geen arbeidskorting had toegekend, waardoor de aanslag € 1.191 te hoog was opgelegd. Ook bleek dat de UWV bij het verstreken van verzoeksters uitkering hoogst waarschijnlijk € 882,20 te weinig aan loonheffing had ingehouden. De Nationale ombudsman zag niet in dat het ontstaan van dit deel van de schuld aan verzoekster te wijten was. Volgens hem kon het verzoekster niet worden toegerekend dat zij dit deel van de aanslag niet kan betalen. Ook niet na de (ver)koop van een auto van zeer geringe waarde. De Nationale ombudsman woog daarbij mee, dat de Belastingdienst de eigen omissie pas aan het einde van het onderzoek onderkende evenals de ongerijmdheden in de berekening van de UWV.
De Nationale ombudsman oordeelde dat de beslissing van de directeur om het kwijtscheldingsverzoek in het geheel af te wijzen niet voldeed aan het redelijkheidsvereiste en dat daarom de klacht gegrond was.
De Nationale ombudsman heeft met instemming ervan kennis genomen dat de Belastingdienst de aanslag alsnog met € 1.191 heeft verminderd. Tevens geeft de Nationale ombudsman de minister van Financiën in aanbeveling om ook de € 882,20 kwijt te schelden.