Verzoekster was, tot haar pensionering, werkzaam als locatiehoofd van een ontslagkantoor van CWI . Na haar pensionering wilde zij graag lid van de ontslagadviescommissie worden; CWI ondersteunde dit voornemen. De FNV droeg verzoekster vervolgens voor waarna zij werd benoemd. Op enig moment stuurde een medewerker van verzoeksters voormalige kantoor een brief naar de minister president. Hij maakte hierin onder andere melding van misstanden die zich binnen de organisatie zouden voordoen en uitte ook kritiek op het optreden van verzoekster als OAC-lid. Hierna werd door CWI een onderzoek ingesteld dat zich er onder meer op richtte dat op het kantoor in kwestie de tijdigheidscijfers zouden worden gemanipuleerd. Verzoekster rol als OAC-lid kwam tijdens dit onderzoek ook aan bod.
Verzoekster klaagde er onder meer over dat CWI haar na afloop van dit onderzoek meedeelde dag zij, gezien de schijn van belangenverstrengeling, niet langer zitting kon hebben in de OAC.
Uit de incidenten rond verzoeksters OAC-lidmaatschap bleek naar de mening van de Nationale ombudsman dat het risico van rolvermenging zeker aanwezig was. Verzoekster was zich hiervan blijkbaar ook wel bewust, maar zij zag alleen bezwaren voor zover het de locatie betrof waar zij als locatiehoofd werkzaam was geweest. De Nationale ombudsman zag dit echter anders dan verzoekster. Op de andere locaties was zij eveneens bekend als (ex)locatiehoofd. Daarnaast was niet uit te sluiten dat verzoekster, gezien haar ervaring als locatiehoofd, een groter stempel op de OAC-bijeenkomsten heeft gedrukt dan wenselijk was. Op die manier was onvoldoende gewaarborgd dat zij als OAC-lid kon functioneren. De Nationale ombudsman kwam dan ook tot de conclusie dat CWI er destijds beter aan had gedaan verzoekster niet voor te dragen als OAC-lid.
In de wijze waarop CWI op een later moment heeft bewerkstelligd dat verzoekster niet langer als OAC-lid zou optreden kon de Nationale ombudsman zich echter niet vinden. CWI had er verstandig aan gedaan over dit voorgenomen besluit in overleg te treden met de voordragende vakcentrale. Het lijkt erop dat CWI zelf ook moeite heeft gehad om de rollen van verzoekster, als OAC-lid en als ex-werkneemster, gescheiden te houden. Vanuit een oogpunt van de onafhankelijkheid van de OAC achtte de Nationale ombudsman het verder niet gewenst dat CWI een OAC-lid, zonder overleg met de voordragende vakcentrale, feitelijk op non-actief stelde.
Het beginsel van fair play. Niet behoorlijk voor zover het gaat om de wijze waarop verzoeksters lidmaatschap van de OAC tot een einde is gebracht.
Aanbevelingen: bij de aangekondigde aanpassing van het Reglement ontslagadviescommissies CWI 2003 erin te voorzien dat schorsing van een OAC-lid slechts kan plaatsvinden na raadpleging van de voordragende vakcentrale en in overleg met de vakcentrales tot afspraken te komen over het voordragen van (voormalig) CWI-medewerkers als OAC-lid en deze afspraken vast te leggen in het Reglement ontslagadviescommissies CWI.
- het verzoekster aanspreken op het manipuleren van tijdigheidscijfers
- het onzorgvuldig uitvoeren van het integriteitsonderzoek.