Op 12 juni 2007 vond er een verkeersincident plaats tussen verzoeker en politieambtenaar Z, die op dat moment niet in dienst en derhalve in burger was. Uiteindelijk ontstond er bij een stoplicht even verderop een woordenwisseling tussen verzoeker en Z. Enige tijd later ontving verzoeker via de post een aankondiging van beschikking ter zake het niet verlenen van voorrang. Verzoeker klaagt erover dat Z. misbruik maakte van zijn positie als politieambtenaar door hem te bekeuren voor een verkeersovertreding waar Z. zelf betrokken bij was.
De Nationale ombudsman is van oordeel dat in het algemeen kan worden gesteld dat een politieambtenaar die buiten diensttijd als verkeersdeelnemer betrokken is bij een verkeersincident zich uiterst terughoudend dient op te stellen ten aanzien van het uitschrijven van een bekeuring over datzelfde verkeersincident. Er is immers in de eerste plaats sprake van een privéaangelegenheid. Door vervolgens als politieambtenaar in hetzelfde verkeersincident verbaliserend op te treden wordt de schijn van partijdigheid gewekt, hetgeen voorkomen dient te worden.
In het geval van verzoeker was Z. als privépersoon betrokken bij het bewuste verkeersincident. De door Z. geconstateerde overtreding van verzoeker vormde kennelijk op zichzelf geen aanleiding voor Z. om verzoeker te verbaliseren. Pas nadat verzoeker bij een verderop gelegen stoplicht was uitgestapt en er een woordenwisseling over het incident plaatsvond, besloot Z. om verzoeker te bekeuren. De Nationale ombudsman is van oordeel dat het niet behoorlijk was van Z. om naar aanleiding van het onplezierige gesprek dat tussen hem en verzoeker plaatsvond, zijn verbaliserende bevoegdheden die hem toekwamen op grond van zijn functie als politieambtenaar te gebruiken op de wijze waarop hij dat heeft gedaan. Door verzoeker in deze omstandigheden zonder zijn verklaring op te nemen, op kenteken te verbaliseren handelde Z. in strijd met het verbod van misbruik van bevoegdheid.
Misbruik van bevoegdheid, niet behoorlijk