Tijdens afwezigheid van verzoekster heeft de politie een inval gepleegd in haar woning.
Verzoekster klaagde erover dat de politie haar woning is binnengetreden en heeft doorzocht, terwijl er naar haar mening geen sprake was van een verdenking. Daarbij wees verzoekster erop dat, voor zover het haar broer betreft, hij al meer dan vijfentwintig jaar niet woonachtig is in de betrokken woning en op het moment van binnentreden in voorarrest zat.
De Nationale ombudsman stelde zich op het standpunt dat de politie voldoende moeite had ondernomen om de anonieme informatie te verifiëren en dat het door de politie verrichte onderzoek voldoende basis gaf voor een redelijk vermoeden dat er wapens en munitie in de woning van verzoekster aanwezig waren. Uit de informatie dat in de woning van verzoekster meerdere wapens en explosieven aanwezig zouden zijn, waarbij een verband werd gelegd met verzoeksters broer, en de documentatie waaruit blijkt dat de broer van verzoekster in het verleden is aangehouden ter zake van overtreding van de WWM, kon in redelijkheid worden afgeleid dat er een gerede kans bestond dat er wapens of explosieven in de woning van verzoekster aanwezig waren.
Het huisrecht was niet geschonden.
De Nationale ombudsman achtte de onderzochte gedraging "behoorlijk".
Voorts klaagde verzoekster erover dat de officier van justitie niet heeft gereageerd op haar brief van 10 mei 2008 waarin zij vraagt om een verklaring voor het politieoptreden en waarvan zij precies beschuldigd wordt.