2009/148

Rapport

De dochter (A.) van verzoeker was gehuwd met P. A. en P. woonden met hun twee minderjarige kinderen in Zweden. Op enig moment keerde A. met de kinderen in overleg met P. tijdelijk terug naar Nederland. Tijdens haar verblijf in Nederland vroeg A. een echtscheiding aan en werd het P. duidelijk dat A. met de kinderen niet naar Zweden terug wilde keren. P. verzocht de Centrale autoriteit om teruggeleiding van zijn kinderen naar Zweden.

Verzoeker klaagde erover dat de Centrale autoriteit de toezeggingen en verhalen van zijn ex

schoonzoon steeds klakkeloos heeft overgenomen zonder deze te verifiëren of te onderzoeken en melding deed bij het Algemeen Meldpunt Kindermishandeling van een (vermoedelijke) zorgelijke situatie van de kinderen bij de moeder.

De Nationale ombudsman stelde voorop dat de rol van de Centrale autoriteit in het onderhavige teruggeleidingsverzoek (een zogenaamde 'inkomende zaak') geen onafhankelijke was en dat de Centrale autoriteit optrad namens de verzoekende partij, in casu de vader van de kinderen. Daarbij stond het belang van de kinderen centraal. Volgens de Nationale ombudsman vroeg de Centrale autoriteit voldoende concrete informatie bij de vader op om zich naar aanleiding van de zorgen van de vader over de kinderen in verband met de geestelijke gesteldheid van de moeder tot het AMK te wenden. De Centrale autoriteit deed dit nadat zij hierover overleg voerde met de Raad voor de Kinderbescherming en met het oog op het belang van de kinderen. De Nationale ombudsman was van oordeel dat dit een zorgvuldige gang van zaken was. Daarbij achtte hij van belang dat de Centrale autoriteit ook aan de Raad om een (meer ingrijpende) maatregel had kunnen vragen, hetgeen zij naliet.

Actieve en adequate informatieverwerving; behoorlijk.

Verzoeker klaagde er voorts over dat de Centrale autoriteit:

- niets, althans onvoldoende, heeft gedaan om tot een minnelijke regeling tussen partijen te komen;

- het Gerechtshof te Amsterdam na de mondelinge uitspraak op 25 januari 2007 per fax om herziening van de uitspraak heeft verzocht;

- niet direct nadat zij op 29 januari 2007 op de hoogte was gesteld van de terugkeer van de kleinkinderen naar Zweden, ervoor heeft gezorgd dat verdere opsporingsacties (waaronder de inval op de camping waar verzoeker en zijn echtgenote verbleven) werden gestaakt alsmede de internationale signalering werd ingetrokken;

- in het zogenaamde certificaat betreffende de terugkeer van de kinderen (zoals bedoeld in artikel 42, eerste lid van de EG-verordening 2201/2003) heeft vermeld dat het Gerechtshof te Amsterdam had bepaald dat zijn dochter de kinderen aan zijn ex-schoonzoon moest afgeven.

Instantie: de Centrale autoriteit te Den Haag

Klacht:

Gerechtshof Amsterdam na mondelinge uitspraak om herziening van de uitspraak verzocht per fax.

Oordeel:

Gegrond

Instantie: de Centrale autoriteit te Den Haag

Klacht:

Toezeggingen en verhalen van verzoekers ex-schoonzoon steeds klakkeloos overgenomen zonder deze te verifiëren of te onderzoeken; melding gedaan bij het Algemeen Meldpunt Kindermishandeling van een vermoedelijke zorgelijke situatie van de kinderen bij de moeder; niet direct verdere opsporingsacties gestaakt, alsmede de internationale signalering ingetrokken; in certificaat vermeld dat het Gerechtshof Amsterdam had bepaald dat verzoekers dochter de kinderen aan zijn ex-schoonzoon moest afgeven.

Oordeel:

Niet gegrond

Instantie: de Centrale autoriteit te Den Haag

Klacht:

Onvoldoende gedaan om tot een minnelijke regeling tussen partijen te komen.

Oordeel:

Geen oordeel