De dochter van verzoeker stond onder toezicht van BJZ en was uit huis geplaatst in een hulpverleningsinstelling. Na een conflict kreeg zij daar een time-outmaatregel opgelegd. Zij moest op eigen gelegenheid enige tijd naar een andere opvang. BJZ vroeg vervolgens aan de rechter om een machtiging gesloten plaatsing. Na de zitting op 21 mei 2008 was de gezinsvoogd voor verzoeker niet meer bereikbaar. Half juli werd een nieuwe gezinsvoogd aangewezen.
Verzoeker klaagt er onder meer over dat zijn dochter na de time-outmaatregel zomaar op straat is gezet. Verder klaagde hij er onder meer over dat de gezinsvoogd niet meer bereikbaar was voor hem en te laat een nieuwe gezinsvoogd was aangewezen.
De No kon BJZ niet volgen in zijn stelling dat zowel het aanbod van een alternatieve slaapplaats als de wijze waarop het kind hier naartoe gaat, een verantwoordelijkheid was van de hulpverleningsinstelling waar het kind op dat moment verblijft. Hoewel het de hulpverleningsinstelling vrij staat om vanuit haar professionaliteit een eigen beoordelingsruimte te hebben in de wijze waarop een kind dient te worden behandeld, blijft de eindverantwoordelijkheid voor de zorg van het kind bij de instelling bij wie het kind onder toezicht is gesteld. Eén van die eindverantwoordelijkheden is de veiligheid van het kind. Deze veiligheid is niet gewaarborgd indien het uit een instelling wordt weggestuurd, zonder dat het naar een alternatieve opvang wordt begeleid of zonder dat de ouders worden geïnformeerd, zodat deze zelf de begeleiding eventueel op zich kunnen nemen.
Het is dan ook niet begrijpelijk dat BJZ zich niet vóór de uitvoering van een time-outmaatregel liet inlichten om te kunnen beoordelen of de zorg wel voldoende door de hulpverleningsinstelling was gewaarborgd. De No was in deze zaak dan ook van mening dat BJZ geen zorg had gedragen voor de veiligheid van verzoekers dochter, ook al was er een alternatieve slaapplaats aangeboden.
Voorts overwoog de No dat op het moment dat de dochter op 5 juni 2008 daadwerkelijk gesloten was geplaatst, van de gezinsvoogd had mogen worden verwacht dat zij contact opnam met verzoeker om met hem de ontstane situatie en zijn rol daarin als ouder te bespreken. Op die manier had zij kunnen laten merken dat er oog was voor de positie waarin verzoeker zich op dat moment bevond. Dat verzoeker in zijn eerdere contacten misschien dreigend was, mag aan het onderhouden van contact (dus ook op eigen initiatief) niet in de weg staan. Van een professionele organisatie als BJZ mag immers worden verwacht dat het leert met dit soort situaties om te gaan alsook kijkt naar de eigen rol daarin en op zoek gaat naar mogelijkheden om de communicatie te verbeteren. Dat BJZ dit niet deed, leidde bij verzoeker tot de gedachte dat men hem 'in zijn sop gaar liet koken'. Doordat verzoeker al die tijd niet wist waar hij terecht kon, was de aanwijzing van een nieuwe gezinsvoogd half juli 2008 te laat. BJZ handelde in strijd met het vereiste van professionaliteit. De hierboven genoemde onderzochte gedragingen waren niet behoorlijk.
De No gaf BJZ in overweging om met hulpverleningsinstellingen in overleg te treden over de wijze van uitvoering van de time-outmaatregel.
Andere klachtonderdelen: Dochter thuis door politie laten weghalen, zonder aanwezigheid gezinsvoogd, verzoek BJZ om buitenregionale plaatsing, dochter niet eerder naar huis uit JJI, J&G voldoende gesloten plaatsen