Verzoeker verwijt de ministeries van EZ en BZ dat ze te weinig hebben gedaan om zijn verblijfssituatie in de VS te verbeteren. Hij doelt daarmee op het voor hem regelen van een werkvergunning en het faciliteren van een betrekking. Verzoeker verbleef van 2001 tot en met 2007 in de VS met zijn partner, die aldaar werkzaamheden verrichte voor het NFIA (onderdeel van EZ). Eerst zou verzoeker door EZ zijn toegezegd dat hij een werkvergunning kon krijgen, later leek die toezegging foutief.
Verzoeker klaagt erover dat het ministerie van EZ hem in 2001 had toegezegd dat hem een zogenaamd A-2 visum zou worden verstrekt, maar dat die info foutief is gebleken. Daarnaast klaagt hij erover dat de ministeries van EZ en BZ zich niet voldoende hebben ingespannen om verbetering te brengen in zijn arbeidssituatie tijdens zijn verblijf in de VS.
De door EZ gedane toezegging is foutief gebleken. Dit is niet juist. Vervolgens moet worden gekeken wat EZ, na erkenning van de fout, heeft gedaan om verzoeker tegemoet te komen. Alles overziend is vindt de No dat EZ/BZ zich voldoende welwillend hebben ingespannen om verzoeker op weg te helpen met zijn arbeidssituatie. Dat dit verzoeker niet opleverde wat hij wilde hebben (een werkvergunning) leidt niet tot de conclusie dat de ministeries zich onvoldoende hebben ingespannen. Sprake van escalatie: verzoeker stelde zich steeds veeleisender op en betichtte de overheid ook van discriminatie. De CGB heeft zijn klachten daarover overigens ongegrond geacht. De hoge verwachtingen van verzoeker en zijn opstelling die op die verwachtingen waren gebaseerd speelden bij die escalatie een rol.
Informatieverstrekking, Rechtszekerheid