Toen verzoeker op het politiebureau verscheen om aangifte te doen is zijn rijbewijs ingevorderd omdat zijn gedrag er op wees, dat hij niet goed in staat was om auto te rijden. Naar aanleiding van de melding van de politie besloot het CBR op 7 september 2007 om verzoeker een onderzoek naar zijn rijgeschiktheid op te leggen. Op 1 april 2008 verzocht de politie het CBR om de melding als niet verzonden te beschouwen en de keuringsprocedure stop te zetten, omdat achteraf gezien de invordering van het rijbewijs achterwege had moeten blijven.
Verzoeker klaagt er onder meer over dat het CBR hem na de brief van 1 april 2008 toch nog heeft opgeroepen voor een medische keuring en dat het CBR zijn klacht op dit punt onvoldoende zorgvuldig en twee maanden te laat heeft afgehandeld.
De Nationale ombudsman overwoog onder meer dat de klacht niet binnen de wettelijke termijn voor klachtbehandeling was afgedaan en dat de schijn van partijdigheid was gewekt door de directe betrokkenheid bij de behandeling van de klacht door medewerkers van de afdeling met het mandaat tot het besluiten over medische onderzoeken.
De Nationale ombudsman oordeelde de klacht gegrond ten aanzien van:
- de termijnoverschrijding wegens strijd met het vereiste van voortvarendheid;
- de betrokkenheid van medewerkers van de afdeling waar de klacht betrekking op heeft wegens strijd met het vereiste van vooringenomenheid;
- het alsnog overgaan tot een onderzoek wegens strijd met het redelijkheidsvereiste.
De Nationale ombudsman gaf het CBR in overweging om de interne klachtenverordening en de mandaatregeling aan te passen.
Overige klachtonderdelen:
het niet kunnen overleggen van een verzendbewijs,
de verslaglegging op de hoorzitting