Sinds de Wet Inburgering in het Buitenland uit 2006 zijn geen verzoeken van vreemdelingen toegewezen om op grond van bijzondere omstandigheden uitgezonderd te worden voor het inburgeringsvereiste. Gezien de aard van de zaken waar het om gaat, is dat volgens de Nationale ombudsman vreemd. In zijn onderzoeksrapport pleit ombudsman Alex Brenninkmeijer ervoor dat de Immigratie- en Naturalisatiedienst bij zo'n verzoek alle omstandigheden waar een vreemdeling in verkeert, in samenhang beoordeelt.
De aanleiding voor het onderzoek zijn de zorgen van organisaties, waaronder Vluchtelingenwerk en migrantenorganisaties, over de manier waarop invulling wordt gegeven aan de mogelijkheid om uitzonderingen te maken voor schrijnende gevallen.
Bevoegdheid om af te wijken
Om de integratie in onze maatschappij te bevorderen wordt sinds 2006 van nieuwkomers verwacht dat zij voor hun komst hier in hun land van herkomst slagen voor het basisexamen inburgering. Pas dan wordt iemand in Nederland toegelaten. Als iemand vanwege bijzondere omstandigheden niet kan voldoen aan de eisen van het examen, kan hij een beroep doen op de uitzonderingsmogelijkheid: de inherente afwijkingsbevoegdheid. Die bevoegdheid is er om in individuele gevallen te kunnen afwegen of het fundamentele recht op gezinshereniging opweegt tegen het overheidsbelang van maatschappelijke inburgering. Bij de invoering van de wet heeft de minister toegezegd dat in schrijnende gevallen de voorwaarde van het slagen voor het inburgeringsexamen niet gesteld zou worden.
Symbolisch
De Nationale ombudsman verbaast zich erover dat in al die vijf jaar geen enkel geval is aangemerkt als schrijnend en daarom in aanmerking is gekomen voor een uitzondering. Op basis van zijn onderzoek noemt hij de volgende oorzaken: de angst voor precedentwerking en de wijze van uitvoering van de wet. In de wet zijn allerlei redenen opgesomd om niet in aanmerking te komen voor een uitzondering. Die worden bij een beslissing afgevinkt. Door deze fragmentarische benadering komt een reëel oordeel over de situatie waarin iemand feitelijk verkeert niet meer aan de orde. Op die manier weegt het belang van de overheid bij inburgering in het buitenland altijd zwaarder dan het belang van gezinshereniging onder zeer moeilijke omstandigheden. Als de wettelijke uitzonderingsmogelijkheid niet wordt toegepast dan heeft die – anders dan bij de totstandkoming beoogd is - slechts symbolische waarde. Daarom stelt de ombudsman voor dat de IND afstapt van een fragmentarische beoordeling en alle omstandigheden waarin een vreemdeling verkeert, in samenhang beoordeelt.
Zaak Safi
Onlangs is bij de familie Safi de uitzonderingsmogelijkheid voor het eerst wel toegepast. Ombudsman Brenninkmeijer hoopt dat dit duidt op een betere toepassing van deze mogelijkheid. Over een jaar kijkt hij opnieuw hoe het gaat.
Uitgesproken VARA besteedt op maandag 23 mei 2011 aandacht aan het rapport van de Nationale ombudsman.