Gemeenten bieden mensen met problematische schulden niet altijd een laagdrempelige en brede toegang tot de gemeentelijke schuldhulpverlening. Er is dan ook op verschillende punten verbetering mogelijk. Dat concludeert de Nationale ombudsman, Reinier van Zutphen, na een verkennend onderzoek onder tien gemeenten en een gemeenschappelijke regeling. In zijn rapport Een open deur? Een onderzoek naar de toegang tot de gemeentelijke schuldhulpverlening presenteert hij uitgangspunten waarmee gemeenten de toegang tot de schuldhulpverlening kunnen verbeteren om zo de effectiviteit te vergroten.
Klachten en signalen
Van Zutphen: ‘Volgens de wet moeten gemeenten mensen met problematische schulden een brede toegang tot de schuldhulpverlening bieden. De deur van de schuldhulpverlening moet dus wijd open staan. Toch krijgen wij regelmatig klachten en signalen van mensen die om uiteenlopende redenen niet verder komen in het toelatingsproces of niet worden toegelaten tot de schuldhulpverlening, waardoor hun schulden zich blijven opstapelen.’
Om meer zicht te krijgen op dit probleem, heeft de ombudsman een onderzoek ingesteld naar de manier waarop gemeenten de toegang tot de schuldhulpverlening hebben ingericht en in hoeverre zij daarbij drempels opwerpen. De verkenning onder tien gemeenten en een gemeenschappelijke regeling is daarin de eerste stap; in de zomer volgt onderzoek onder alle bij de ombudsman aangesloten gemeenten.
Aan de hand van gesprekken met professionals, het bestuderen van beleidsregels en werkinstructies en het raadplegen van 730 dossiers bracht de ombudsman in kaart hoe de onderzochte gemeenten het toegangsproces tot een schuldhulpverleningstraject hebben ingericht, welke voorwaarden zij stellen en waar verbetering mogelijk is. Dat resulteerde in uitgangspunten voor een brede, laagdrempelige toegang tot de gemeentelijke schuldhulpverlening.
Ruimhartig toelaten
De Nationale ombudsman vindt dat gemeenten mensen met problematische schulden ruimhartig moeten toelaten in het schuldhulptraject. Van Zutphen: 'Met schuldhulpverlening kunnen gemeenten mensen uit problematische situaties helpen. Het is daarom van doorslaggevend belang dat de deur van schuldhulpverlening wijd open staat.'
De ombudsman vindt dat iedereen die zich aanmeldt voor schuldhulpverlening zijn situatie moet kunnen toelichten in een persoonlijk gesprek. Daaraan moeten gemeenten geen voorwaarden stellen in de vorm van bijvoorbeeld het eerst invullen van formulieren of het volgen van workshops, met de kans dat mensen met problematische schulden voortijdig afhaken. Ook vindt de ombudsman dat gemeenten geen doelgroepen op voorhand categoriaal moeten uitsluiten. Van Zutphen: 'Gemeenten behoren iedere aanvraag individueel en integraal te beoordelen. Ze moeten naar de persoonlijke omstandigheden van de aanvrager kijken en ervoor zorgen dat hun beslissing niet onredelijk is.’
Het besluit of iemand wordt toegelaten tot een schuldhulptraject moeten gemeenten altijd duidelijk, begrijpelijk, gemotiveerd en op papier afgeven, en indien nodig toelichten in een gesprek.
Vervolgonderzoek
De komende maanden gaat de Nationale ombudsman na in hoeverre alle bij hem aangesloten gemeenten volgens deze uitgangspunten werken. In de zomer van 2018 publiceert hij hierover een vervolgonderzoek.
Achtergrond
De gemeentelijke schuldhulpverlening ondersteunt mensen bij het oplossen van problematische schulden. Op 1 juli 2012 is de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening (Wgs) in werking getreden, die de zorgplicht van gemeenten op dit gebied vastlegt. Mensen kunnen aanspraak maken op schuldhulpverlening, als ze voldoen aan de gestelde eisen.
De Nationale ombudsman heeft al langer aandacht voor de schuldhulpverlening. Hij ontvangt geregeld klachten van mensen met problematische schulden, die niet weten hoe het verder moet of waar ze terecht kunnen. Deze klachten en de evaluatie van de Wgs, waren voor de ombudsman in 2016 aanleiding voor het onderzoek 'Burgerperspectief op schuldhulpverlening'. Het onderzoek ‘Een open deur? Een onderzoek naar de toegang tot de gemeentelijke schuldhulpverlening’ sluit daarop aan.