De casus
Verzoeker was als piloot in dienst van een Belgische luchtvaartmaatschappij. In juni 2002 kreeg hij na een vlucht last van ademhalingsproblemen en misselijkheid. Omdat zijn klachten chronisch werden moest hij zijn beroep als piloot op 32-jarige leeftijd voor een aantal jaren opgeven. Volgens een medisch adviesbureau had verzoeker waarschijnlijk een chronische astma ontwikkeld als gevolg van langdurige blootstelling aan verhitte oliedampen in het luchtverversingssysteem van de vliegtuigcockpit. Verzoeker heeft een klacht ingediend bij de Belgische én bij de Nederlandse luchtvaartautoriteiten (IVW). De IVW beantwoordde zijn klacht pas na ruim negen maanden én verwees hem bovendien naar de Belgische Inspectie. De IVW achtte zich niet bevoegd om deze klacht te onderzoeken en af te handelen.
De klacht
Verzoeker klaagt erover dat de Inspectie Verkeer en Waterstaat
pas op 6 februari 2009 gereageerd heeft op zijn brief van 22 april 2008, ondanks toezeggingen van de IVW om de brief eerder te beantwoorden;
in haar brief van 6 februari 2009 aangeeft geen onderzoek te willen doen naar de door verzoeker genoemde incidenten.
Het rapport
Het rapport beschrijft de trage afhandeling - ook na interventie door de No - door de IVW en de slechte motivering van de verwijzing naar de Belgische autoriteiten. Pas na beantwoording van de No-vragen werd duidelijk dat het niet in de rede lag dat de IVW deze klacht inhoudelijk zou onderzoeken en afhandelen.
Behoorlijkheidsvereisten en oordeel No
Gegrond ten aanzien van:
de afhandelingsduur van de brief van de advocaat, wegens strijd met het vereiste van voortvarendheid;
het feit dat de IVW geen onderzoek wilden doen, wegens strijd met het motiveringsvereiste.